1 Samuel 14

1Het geschiedde nu op een dag, dat Jonathan, de zoon van Saul, tot den jongen, die zijn wapenen droeg, zeide: Kom, en laat ons tot de bezetting der Filistijnen overgaan, welke aan gene zijde is; doch hij gaf het zijn vader niet te kennen.
 doch hij gaf het zijn vader niet te kennen Vermoedelijk omdat hij vreesde dat zijn vader hem hiertoe geen verlof zou gegeven hebben.
2Saul nu zat aan het uiterste van Gibea onder den granatenboom, die te Migron was; en het volk, dat bij hem was, was omtrent zeshonderd man.
 zat aan het uiterste van Gibea Dat is, had zijn tent geslagen.
,
 te Migron was; Van Migron wordt ook gesproken Isa 10:28. Het is een stuk lands, gelegen aan de ene zijde der engte naar Gibea aan; hier lag Saul in de spelonk met zijn zes honderd mannen, loerende wat de Filistijnen doen zouden; onder, vs.11.
3En Ahia, de zoon van Ahitub, den broeder van Ikabod, den zoon van Pinehas, den zoon van Eli, was priester des Heeren, te Silo, dragende den efod; doch het volk wist niet, dat Jonathan heengegaan was.
 Ikabod, Zie boven, 1Sa 4:21.
,
 was priester des HEEREN, Of, van den priester des Heeren te Silo
,
 dragende Of, droeg
,
 efod; Versta hierbij ook den borstlap en urim en thummim, welken de hogepriester aantoog als hij den Heere om raad vraagde.
,
 het volk wist niet, Ja ook Saul en de priester wisten het niet.
4Er was nu tussen de doortochten, waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde; en de naam der ene was Bozes, en de naam der andere Sene.
 scherpte van een steenklip Hebreeuws; tand; en zo in het volgende.
,
 gene zijde; Zodat de wegt tussen twee steenrotsen was.
,
 andere Séne Hebreeuws, der ene.
5De ene tand was gelegen tegen het noorden, tegenover Michmas, en de andere tegen het zuiden, tegenover Geba. 6Jonathan nu zeide tot den jongen, die zijn wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de Heere voor ons werken; want bij den Heere is geen verhindering, om te verlossen door velen of door weinigen.
 dezer onbesnedenen overgaan; Alsof hij zeggen wilde: Deze Filistijnen zijn vreemd van Gods verbond, en derhalve hatelijk voor zijn ogen, maar wij zijn besneden en dragen het teken en het verbond Gods aan onze lichamen.
,
 misschien zal de HEERE Aldus spreekt Jónathan, omdat hij geen belofte der victorie van God had.
,
 voor ons werken; Of, [wat] voor ons doen
,
 door weinigen Zie hiervan een exempel Jdg 7:7; 2Ch 14. Zie ook Jos 14:12.
7Toen zeide zijn wapendrager tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie ik ben met u, naar uw hart.
 al, wat in uw hart is; Dat is, al wat u goeddunkt.
,
 naar uw hart Dat is, zoals het u belieft of goeddunkt.
8Jonathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot die mannen, en wij zullen ons aan hen ontdekken.
 wij zullen ons Dat is, wij zullen ons van hen laten zien.
9Indiën zij aldus tot ons zeggen: Staat stil, totdat wij aan ulieden komen; zo zullen wij blijven staan aan onze plaats, en tot hen niet opklimmen.
 zij aldus tot ons zeggen Zie dergelijk Gen 24:14.
,
 Staat stil, Hebreeuws, zwijgt. Zie Jos 10:12-13.
10Maar zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; zo zullen wij opklimmen, want de Heere heeft hen in onze hand gegeven; en dit zal ons een teken zijn.
 dit zal ons een teken zijn Vergelijk Gen 24:14 met de aantekeningen.
11Toen zij beiden zich aan der Filistijnen bezetting ontdekten, zo zeiden de Filistijnen: Ziet, de Hebreën zijn uit de holen uitgegaan, waarin zij zich verstoken hadden. 12Verder antwoordden de mannen der bezetting aan Jonathan en zijn wapendrager, en zeiden: Klimt op tot ons, en wij zullen het u wijs maken. En Jonathan zeide tot zijn wapendrager: Klim op achter mij, want de Heere heeft hen gegeven in de hand van Israël.
 antwoordden de mannen Dat is, zeiden, of spraken. Want er gaat geen vraag voor.
,
 wij zullen het u wijs maken Alsof zij zeiden: Wij zullen u leren en doen gevoelen wat het is zichzelven dus lichtvaardiglijk in perijkel te brengen.
13Toen klom Jonathan op zijn handen en op zijn voeten, en zijn wapendrager hem na; en zij vielen voor Jonathans aangezicht, en zijn wapendrager doodde ze achter hem.
 zij vielen voor Jónathans aangezicht, Te weten, zijn vijanden, die hij versloeg.
,
 zijn wapendrager doodde ze achter hem Hebbende nu een zwaard en wapen gekregen van een der verslagenen; want tevoren hadden Saul en Jónathan alleen zwaarden, gelijk 1Sa 13:22 staat.
14Deze eerste slag nu, waarmede Jonathan en zijn wapendrager omtrent twintig mannen versloegen, geschiedde omtrent in de helft eens bunders, zijnde een juk ossen lands.
 geschiedde Met deze woorden wordt te kennen gegeven dat deze slachting geschied is in een klein deel, alzo dat Jónathan lichtelijk van zijne vijanden had kunnen omsingeld en overvallen worden, had hem God niet wonderbaarlijk bijgestaan.
,
 een juk ossen lands Dat is, zoveel als een jok ossen, onder een jok gaande, op een dag kunnen ploegen.
15En er was een beving in het leger, op het veld en onder het ganse volk; de bezetting en de verdervers beefden ook zelven; ja, het land werd beroerd, want het was een beving Gods.
 het leger, Te weten, in het leger der Filistijnen.
,
 verdervers beefden ook zelven; Te weten, die soldaten, die uitgetrokken waren om het land te verderven, waarvan 1Sa 13:17, gesproken wordt.
,
 een beving Gods Zie de aantekeningen op Gen 30:8. Hij wil zeggen dat het een verschrikking was, die God over hen zond; of een beving Gods, dat is, een zeer grote beving.
16Als nu de wachters van Saul te Gibea-benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt, en doorging, en geklopt werd;
 menigte versmolt, Te weten, der Filistijnen.
17Toen zeide Saul tot het volk, dat bij hem was: Telt toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn. En zij telden, en ziet, Jonathan en zijn wapendrager waren daar niet. 18Toen zeide Saul tot Ahia: Breng de ark Gods herwaarts. Want de ark Gods was te dien dage bij de kinderen Israëls.
 Ahia Zie boven, vs.3.
,
 Breng de ark Gods herwaarts Te weten, om God bij de ark te vragen, of ik de Filistijnen vervolgen zal.
,
 bij de kinderen Israëls Te weten, in het leger, daar zij anders [gelijk men meent] te Silo was.
19En het geschiedde, toen Saul nog tot den priester sprak, dat het rumoer, hetwelk in der Filistijnen leger was, zeer toenam en vermenigvuldigde; zo zeide Saul tot den priester: Haal uw hand in.
 zeer toenam en vermenigvuldigde; Hebreeuws, gaande ging, en vermenigvuldigde
,
 Haal uw hand in Dat is, laat verblijven hetgeen ik u straks bevolen had aangaande de ark. Saul heeft zolang niet willen wachten totdat hij antwoord van God ontvangen had.
20Saul nu, en al het volk, dat bij hem was, werd samengeroepen, en zij kwamen ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was tegen den anderen, er was een zeer groot gedruis.
 het zwaard des enen was tegen den anderen, Hebreeuws, het zwaard des mans tegen zijn naaste; dat is, de Filistijnen sloegen elkander. Zie dergelijk exempel Jdg 7:22, en 2Ch 20:23.
21Er waren ook Hebreën bij de Filistijnen, als eertijds, die met hen in het leger opgetogen waren rondom; dezen nu vervoegden zich ook met de Israëlieten, die bij Saul en Jonathan waren.
 bij de Filistijnen, Te weten, hen als knechten dienende, of, tot hen overgelopen, die bij deze gelegenheid bij de Israëlieten zich vervoegden.
,
 als eertijds, Hebreeuws, als gisteren eergisteren
,
 vervoegden zich ook met de Israëlieten, Hebreeuws, zij [waren] om te zijn met Israël.
22Als alle mannen van Israël, die zich verstoken hadden in het gebergte van Efraïm, hoorden, dat de Filistijnen vluchtten, zo kleefden zij ook hen achteraan in den strijd.
 die zich verstoken hadden Zie boven, 1Sa 13:6.
,
 zo kleefden zij ook hen achteraan Dat is, zij hielpen ook de Filistijnen vervolgen en verslaan.
23Alzo verloste de Heere Israël te dien dage; en het leger trok over naar Beth-aven.
 leger trok over naar Hebreeuws, de krijg, of strijd; dat is, de krijgslieden; versta, van het krijgsvolk, hetwelk de Filistijnen vervolgde.
,
 Beth-aven Niet ver van Michmas gelegen, gelijk te zien is boven, 1Sa 13:5.
24En de mannen van Israël werden mat te dien dage; want Saul had het volk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke! Daarom proefde dat ganse volk geen spijs.
 mat te dien dage; Of, benauwd, bedrukt, geperst; te weten, door den honger, gelijk volgt.
,
 had het volk bezworen, Saul heeft het volk verboden te eten, opdat hij te spoediger zijn vijanden zou vervolgen en dempen, vrezende dat zij hem ontkomen zouden indien het volk zich aan het eten begeven had, maar hij gebruikt kwade middelen daartoe.
,
 Vervloekt zij de man, En volgens dien waardig aan het leven gestraft te worden. Zie vs.39.
,
 spijze eet tot aan den avond, Hebreeuws, brood; alzo in het volgende. Hier blijkt dat brood genomen wordt voor allerlei spijs, want honig wordt daaronder ook begrepen; alzo ook onder, vs.28, en Gen 43:31.
25En het ganse volk kwam in een woud; en daar was honig op het veld.
 het ganse volk kwam in een woud; Dat is, al het volk des lands; alzo ook boven, vs.15, en onder, vs.29, en Gen 41:57.
26Toen het volk in het woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed; maar niemand raakte met zijn hand aan zijn mond, want het volk vreesde de bezwering.
 niemand raakte met zijn hand aan zijn mond, Te weten, nadat hij haar in den honig gedoopt had, om daarvan in den mond te steken en te eten; dat is, niemand at daarvan.
27Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en hij reikte het einde van den staf uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honigraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht.
 Jónathan had het niet gehoord, Want hij was in het leger niet geweest, nadat hij de Filistijnen geslagen had.
,
 zijn hand tot zijn mond wendde, Versta hierbij, nadat hij van den honig gegeten had, hetwelk men hem aan de ogen kon merken.
,
 werden zijn ogen verlicht Of, zo zagen zijn ogen; te weten, klaarlijk. Dat is, hij kreeg als nieuwe kracht en wakkerheid.
28Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood eet! Daarom bezwijkt het volk.
 antwoordde een man uit het volk, Dat is, sprak, of nam het woord.
,
 heeft het volk zwaarlijk bezworen, Hebreeuws, bezwerende bezworen
,
 heden brood eet Te weten, tot aan den avond, gelijk vs.24 staat. Want bij de Hebreën eindigde de dag met den ondergang der zon.
,
 Daarom bezwijkt het volk Of, het volk is vermoeid, of, moede.
29Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb;
 het land beroerd; Dat is, de inwoners des lands, of de krijgslieden, die in het leger zijn.
30 Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen.
 meer, Te weten, zou het volk sterk en kloek geworden zijn om de vijanden te vervolgen, indien, enz.
,
 vrijelijk eten Hebreeuws, etende eten
,
 den buit zijner vijanden, Te weten, van het vee en anderen voorraad van spijs.
31Doch zij sloegen te dien dage de Filistijnen van Michmas tot Ajalon; en het volk was zeer moede.
 Ajálon; Er was een Ajalon in den stam van Dan, Jos 19:42, den priesters gegeven, Jos 21:24, en 1Ch 6:69. Maar hier wordt gesproken van een ander in den stam van Juda. Rehabeam heeft die gesterkt, en zij wordt gesteld onder de sterkste steden des koninkrijks van Juda, 2Ch 11:10.
32Toen maakte zich het volk aan den buit, en zij namen schapen, en runderen, en kalveren, en zij slachtten ze tegen de aarde; en het volk at ze met het bloed.
 maakte zich het volk aan den buit, Anders, wendde, of keerde zich het volk aan den buit
,
 kalveren, Hebreeuws, de zonen der runderen
,
 met het bloed Te weten, eer het bloed geheel uit het vlees gedropen was. Dit deed het volk vanwege den groten honger, dien het had, niet kunnende wachten totdat de beesten uitgebloed hadden. Zie Lev 3:17, en Lev 17:10; Deu 12:16, Deu 12:23.
33En men boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan den Heere, etende met het bloed. En hij zeide: Gij hebt trouwelooslijk gehandeld; wentelt heden een groten steen tot mij.
 trouwelooslijk gehandeld; Namelijk, tegen God.
,
 heden Dat is, terstond, eer het avond wordt.
,
 een groten steen tot mij Te weten, om op denzelven de beesten te slachten, opdat het bloed te eer en te meer daar uitlope, of vliete. Sommigen menen dat men van dien groten steen het altaar gemaakt heeft, waarvan vs.35 gesproken wordt.
34Verder sprak Saul: Verstrooit u onder het volk, en zegt tot hen: Brengt tot mij een iegelijk zijn os, en een iegelijk zijn schaap, en slacht het hier, en eet, en bezondigt u niet aan den Heere, die etende met het bloed. Toen bracht al het volk een iegelijk zijn os met zijn hand, des nachts, en slachtte ze aldaar. 35Toen bouwde Saul den Heere een altaar; dit was het eerste altaar, dat hij den Heere bouwde.
 dit was het eerste altaar, Hebreeuws, dit altaar begon hij den Heere te bouwen.
36Daarna zeide Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen na, bij nacht, en laat ons dezelve beroven, totdat het morgen licht worde, en laat ons niet een man onder hen overig laten. Zij nu zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen; maar de priester zeide: Laat ons herwaarts tot God naderen.
 tot God naderen Dat is, tot de ark Gods; te weten, om hem te vragen, of het zijn wil is dat wij dit doen.
37Toen vraagde Saul God: Zal ik aftrekken de Filistijnen na? Zult Gij ze in de hand van Israël overgeven? Doch Hij antwoordde hem niet te dien dage.
 vraagde Saul God Te weten, door den hogepriester.
,
 Hij antwoordde hem niet Dit was een teken dat God op hem vertoornd was; zie dergelijk exempel 1Sa 28:6. De Heere was gram, niet op Jónathan, maar op Saul, omdat hij zulk een dwazen en onvoorzichtigen eed gedaan en het volk afgenomen had.
38Toen zeide Saul: Komt herwaarts uit alle hoeken des volks, en verneemt, en ziet, waarin deze zonde heden geschied zij.
 uit alle hoeken des volks, Zie Jdg 20:2.
,
 verneemt, Anders, weet, bekent.
39Want zo waarachtig als de Heere leeft, Die Israël verlost, al ware het in mijn zoon Jonathan, zo zal hij den dood sterven; en niemand uit het ganse volk antwoordde hem.
 den dood sterven; Hebreeuws, hij zal stervende sterven.
40Verder zeide hij tot het ganse Israël: Gijlieden zult aan de ene zijde zijn, en ik en mijn zoon Jonathan zullen aan de andere zijde zijn. Toen zeide het volk tot Saul: Doe, wat goed is in uw ogen. 41Saul nu sprak tot den Heere, den God Israëls: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit.
 Toon den onschuldige Hebreeuws, geef den volkomene, of, oprechte. Anders, geef een oprecht [lot.]
,
 Saul geraakt, Te weten, door het lot. Getroffen worden, en vrij uitgaan, worden hier tegen elkander gesteld.
42Toen zeide Saul: Werpt het lot tussen mij en tussen mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt.
 werd Jónathan geraakt Saul bidt vs.41: Toon den onschuldige, willende zeggen den schuldige. Maar God toont hier dien, die inderdaad onschuldig was, naar luid van Sauls woorden.
43Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had; zie hier ben ik, moet ik sterven?
 maar een weinig honigs geproefd, Hebreeuws, proevende geproefd, enz.
44Toen zeide Saul: Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, Jonathan! gij moet den dood sterven.
 Zo doe mij God, Van deze manier van eedzweren, zie Rth 1:17. Doordien Saul hier en elders zo dikwijls zweert, blijkt genoegzaam dat hij tot vloeken en zweren geneigd en gewend was.
45Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre! zo waarachtig als de Heere leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal; want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf.
 als er een haar van zijn hoofd Versta hierbij, zo straffe ons God, of iets dergelijks. Het is een afgebroken manier van eedzweren bij de Hebreën, en zie wijders 2Sa 14:11.
,
 met God gedaan Dat is, door de hulp en regering van God. Zie boven, vs.6.
46Saul nu toog op van achter de Filistijnen, en de Filistijnen trokken aan hun plaats.
 van achter de Filistijnen, Dat is, hij hield op van de Filistijnen te vervolgen, eensdeels omdat de nacht voorbij was, anderdeels omdat God hem niet geantwoord had, vs.37.
47Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en hij streed rondom tegen al zijn vijanden, tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en overal, waar hij zich wendde, oefende hij straf.
 Moab, Dat is, de Moabieten
,
 Edom, Dat is, de Edomieten
,
 koningen van Zoba, Het land van dezen lag van Batanea tot de Eufraat. Zie wijders op 2Sa 10:6.
,
 oefende hij straf Dat is, God gebruikte hem als een instrument om de vijanden zijner kerk te straffen. Anders, maakte hij het kwalijk, of deed hij kwaad, beroerde hij hen, plaagde hij hen. Te weten, de vijanden beschadigende.
48En hij handelde dapper, en hij sloeg de Amalekieten, en hij redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde.
 handelde dapper, Anders, hij maakte, of, verzamelde een heir
,
 sloeg de Amalekieten, Hiervan wordt breder gesproken onder 1Sa 15.
49De zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua; en de namen zijner twee dochteren waren deze: de naam der eerstgeborene was Merab, en de naam der kleinste Michal.
 Isvi, en Malchi-sua; Hij wordt onder, 1Sa 31:2, genoemd Abinadab, als ook 1Ch 8:33, en 1Ch 10:2.
,
 kleinste Michal Of, jongste.
50En de naam van Sauls huisvrouw was Ahinoam, een dochter van Ahimaäz; en de naam van zijn krijgsoverste was Abi-ner, een zoon van Ner, Sauls oom.
 Abner, Anders, Abner.
51En Kis was Sauls vader, en Ner, Abners vader, was een zoon van Abiël.
 Abiël Hij wordt Ner genoemd 1Ch 8:33. Zie boven, 1Sa 9:1.
52En er was een sterke krijg tegen de Filistijnen al de dagen van Saul; daarom alle helden en alle kloeke mannen, die Saul zag, die vergaderde hij tot zich.
 alle kloeke mannen, Hebreeuws, alle zonen der kloekheid, of, der sterkte.
Copyright information for DutSVVA